Wat betekent dat, lessen trekken uit het verleden? Leren van het verleden? Dus: zien en begrijpen wat er mis is gegaan en niet weer aan dezelfde steen stoten? Dan klinkt het haast alsof een blik naar het verleden tegelijk een kijk is op de toekomst. Je herkent bepaalde bewegingen, ontwikkelingen, gebeurtenissen en kan aan de hand daarvan voorspellen hoe het verder gaat. In hoeverre wijkt de Arabische Lente af van de Oost-Europese revoluties van 1989 en wat vertelt ons dat over het verdere verloop?
Wie in de longue durée-bewegingen van de geschiedenis op deze wijze duidelijke patronen herkent, begeeft zich volgens vakhistorici op het gebied van de metageschiedenis of speculatieve geschiedfilosofie. Dit is het domein van Hegel en Marx, die de geschiedenis zagen voortgedreven door een motor (de Geist, de klassenstrijd), die de wereldmaatschappij langs (dialectische) cycli stuurde op weg naar een eindpunt (de heilstaat). Andere denkers die dit soort theorieën hebben opgeworpen zijn Toynbee, Spengler (Die Untergang des Abendlandes – waarin het cyclusmotief al doorklinkt) of, over eindpunt gesproken, Fukuyama (The End of History and the Last Man). Zij trekken alle lessen uit het verleden, en niet de minste ook. Historici zijn hier doorgaans wars van, omdat deze motor, cycli en eindpunt een plan suggereren dat buiten de verloop van het verleden zelf staat (vandaar dat meta).
Ik dacht even dat Rutger Bregman op deze vorm van geschiedschrijving varieerde in zijn betoog in de Volkskrant ‘Tijd dat geschiedkundigen weer gaan doen waarvoor ze nodig zijn: lessen trekken uit het verleden‘. Dat klopt niet, maar ik was op het verkeerde been gezet, omdat de kop een herhaling suggereerde van een eerder stuk in de Volkskrant (toen nog een interview mét hem), waarin zijn boek (over lessen trekken uit het verleden) centraal stond en hij over zijn ‘rotsvast vooruitgangsgeloof’ sprak. ‘Vooruitgang’ – daar heb je de cycli weer.
Maar in die val trapt Bregman niet opnieuw. Hoe kan hij ook? Hij haalt in zijn opiniestuk de huidige economische crisis aan en constateert teleurgesteld dat nog geen historicus zich aan een overtuigende analyse heeft gewaagd. Dat verwijt zou je niet alleen historici kunnen maken, maar evengoed economen. Een verwante wetenschap tenslotte. Wat nu economische wetmatigheden heten, zijn door historische ervaringen ingegeven en worden vanuit het verleden verklaard. Economen zijn economisch historici die durven voorspellen. Toch heeft geen van hen ons vroegtijdig voor deze crisis kunnen behoeden. Dat komt er mede door dat er evenveel economische analyses zijn als economen. Dat is logisch, want je kunt uit het verleden halen (of weglaten) wat je wilt. Maar het komt je voorspellende kracht niet ten goede.
Dat geldt trouwens ook voor ‘vooruitgang’. Daar kun je met recht in geloven inderdaad. Want in de gebruikelijke zin van het woord – dus min of meer gelijkgesteld aan ‘modernisering’ – zijn we er de afgelopen tweehonderd jaar behoorlijk op vooruitgegaan. We leven gemiddeld langer, zijn tijdens dat leven een stuk gezonder geworden en brengen onze tijd gemiddeld op meer plezierige wijze door dan rond 1800. Tegelijk was juist in het gemoderniseerde deel van de wereld het risico om bij een oorlog om het leven te komen nog nooit zo hoog als in de twintigste eeuw. Er zijn mensen die het concept ‘modernisering’ op zich niet als iets positiefs opvatten, maar met alle voordelen (meer welvaart, minder lichamelijke arbeid, peniciline, om maar wat te noemen) ook het kwaad zien toenemen. Die Auschwitz als de noodzakelijke uitkomst van hetzelfde proces beschouwen. Lees Bauman er maar op na.
Het is wat Bregman in zijn provocerende stuk nu beaamt: voor elk voorbeeld uit het verleden bestaat ook een tegenvoorbeeld. Zijn betoog bevat sowieso zo’n beetje alle goede argumenten die de voorspellen-insteek onderuit halen. Het gaat Bregman dus eigenlijk om iets anders. Hij vindt dat historici moeten worden afgemeten aan het belang (het nut) dat ze hebben om de huidige tijd te duiden (dat zijn die lessen). Je zou denken: dat is toch de kern van wat de geschiedwetenschap uitmaakt: laten zien waar we vandaan komen, hedendaagse ontwikkelen in historisch perspectief plaatsen en op die manier licht scheppen in de duistere brij van alles wat om ons heen gebeurt. Maar volgens Bregman houden véél te weinig historici zich hiermee bezig en verliezen de meeste zich in detailstudies zonder direct nut. Maar die ‘ons belastingebetalers’ wel veel geld kosten.
In feite doet Bregman met de geschiedwetenschap wat Wientjes deed met het complete Nederlandse wetenschapslandschap. Het valorisatiekorset aanmeten. Wientjes stelde voor wetenschap over te hevelen van het ministerie van Onderwijs naar dat van Economische Zaken. En daar gelden andere normen. Welk nut heeft het? Is dat niet direct duidelijk? Jammer, maar dan geen geld. Wientjes proefballen lokte een aardige discussie uit over de rol van wetenschap in de samenleving. Diverse wetenschappers (toegegeven, vaak geesteswetenschappers) rakelden nog maar weer eens op wat inmiddels toch als bekend mag worden verondersteld. Dat fundamentele wetenschap op de lange duur ‘nuttiger’ is dan vraaggestuurde wetenschap (‘vindt eens dit en dit uit’). Dat het (subsidie-)zwaartepunt leggen bij toepasbaar en op innovatie gericht onderzoek dus het paard achter de wagen spannen is.
Het is een oude discussie, de strijd tussen ‘zuivere’ en ‘toegepaste’ wetenschap. Ook in mijn eigen promotieonderzoek is ze uitgebreid aan de orde gekomen (en die speelt in de jaren twintig en dertig). Zowel historische voorbeelden als hedendaagse experts wijzen allemaal in dezelfde richting: reduceer wetenschap niet tot innovatie. Plak geen economisch etiket op onderzoek. Je weet nooit waar dat onverhoopt goed voor is. Buiten Nederland wordt dit beter begrepen dan hier. Kijk naar de Max-Planck-Gesellschaft in Duitsland met zijn tientallen autonome onderzoeksinstituten. En het Duitse wetenschapsbeleid heeft aantoonbaar zijn vruchten afgeworpen. Dat laat de Duitse economische positie in de huidige crisis weer zien.
Bregman heeft flink wat over zich heengekregen. Zijn stuk bevat dan ook wat veel losse flodders. Het riekt hier en daar naar provoceren om te provoceren. Daar heeft hij verschillende standjes voor gekregen (al lijken die hem niet te deren – en waarom ook, de vroegere geschiedenisstudent is nu journalist). Maar ergens is het toch ironisch dat het juist de lessen uit het verleden zijn die zijn belangrijkste punt onderuit halen, want die leren ons immers dat nut-denken in de wetenschap alleen maar averechts werkt. Bregman zou dus wat beter naar zijn eigen woorden moeten luisteren.