Eerder schreef ik hier over het kijken naar grappen als ingang tot een historische cultuur, tot een vroegere mentaliteit. Grappen hebben een bepaalde betekenis. Erachter komen wat die betekenis is, is iets ontdekken van de normen en waarden van een cultuurgemeenschap. De in Nederland tot een cliché verworden Belgenmoppen zeggen iets over de houding van Nederlanders ten opzichte van hun zuiderburen (die moet lijken op de Duitse houding ten opzichte van Nederlanders, als je bedenkt wat voor grappen over ons daar de ronde doen). Voor een historicus-antropoloog zit in grappen dus dezelfde soort informatie besloten als in rituelen en symbolen. Over tweehonderd jaar kunnen historici aan de hand van onze Sinterklaasviering inzicht krijgen in onze leefwereld, al ging het maar om de waarden die we er onze kinderen mee opdringen (“wie zoet is krijgt lekkers…”).
Aan het begin van de twintigste eeuw deed kwam de genetica als wetenschap op, de biologische wetenschap van overerving. Deze drong langzaam ook door in het publieke debat. Kenmerkend voor het denken over overerving tot aan de Tweede Wereldoorlog was de enorme brij van theorieën over welke eigenschappen overerfbaar waren en hóe deze erfelijke overdraagbaarheid in zijn werk ging. De theorieën van Lamarck en Mendel domineerden, maar werden vaak door elkaar gebruikt. Overerving werd bovendien geregeld bij sociale vraagstukken betrokken. Alcoholisme werd onder meer bestreden met het argument dat anders generaties van alcoholisten zouden opgroeien, met algehele degeneratie tot gevolg.
Via de concepten van de- en regeneratie van de bevolking behoort het erfelijkheidsdenken tot een van de wezenskenmerken van de Europese modernisering. Hetzelfde geldt voor de eugenetica – de politieke consequenties uit erfelijkheidsdenken. Maatregelen, met andere woorden, om de genetische samenstelling van de bevolking te beïnvloeden. Eigenschappen die als negatief worden beschouwd moeten doelgericht uit de nationale genepool worden verwijderd, positieve kenmerken moeten worden gestimuleerd. Eugenetische praktijken die vóór (en ook deels na) de Tweede Wereldoorlog in diverse landen (de Verenigde Staten, Scandinavië, Duitsland) zijn gebruikt, variëren van segregatie en castratie tot financiële impulsen voor specifieke bevolkingsgroepen.
Over de mate waarin genetisch en eugenetisch denken zich in de Nederlandse vooroorlogse cultuur manifesteerde, doe ik in het kader van het BILAND project onderzoek. Hiertoe doorzoek ik het digitale krantenarchief van de Koninklijke Bibliotheek met een hiervoor binnen ons project ontwikkelde webapplicatie. Uit de analyse van krantenartikelen blijkt dat erfelijkheid een terugkerend onderwerp was op de moppenpagina’s die veel kranten in het verleden bezaten. Hieronder een paar voorbeelden. De lange inleiding doet misschien een uitgebreide analyse van deze mopjes verwachten, maar daartoe ontbreekt me nu de tijd. Ik plaats ze hier vooral voor, nu ja, de grap.
Wat een lol. Maar de betekenis schuilt ‘m vanuit historisch oogpunt natuurlijk vooral in de eerste zin. Het idee van overerving was in 1931, toen deze cartoon werd gepubliceerd, voor ‘normale mensen’ blijkbaar nog geen in steen gebeitelde kennis. Eerder iets waarin je kon geloven – of niet. Deze grap werkt trouwens ook in het Engels (‘inheritance’) en het Duits (‘Vererbung’), wat het interessant maakt eens te onderzoeken of het begrip van het financieel-juridische naar het biologische domein is gewaaid, of omgekeerd. Misschien is het bekend, maar niet bij mij. Een variatie op dit thema:
‘Erfelijk belast’ is de gangbare term voor mensen met erfelijke ziektes of aandoeningen. Wat als erfelijk werd beschouwd, verschilde per periode en per plaats. Alcoholisme kon eronder vallen, evenals zwakbegaafdheid – of, zoals het voor de uitvinding van het eufemisme heette: ‘achterlijkheid’. Financiële miserabiliteit viel dan doorgaans weer niet onder het erfelijkheidsdiscours. Vandaar de hilariteit.
Een grap die nu niet meer zo snel in de kranten zou verschijnen, schat ik in. Het zegt eigenlijk meer iets over de houding aan het begin van de twintigste eeuw (gepubliceerd in 1910) ten aanzien van gehandicapten dan over de status van erfelijkheid. Behalve dan dat het natuurlijk een mooie variant is op de associatie tussen erfelijkheid en alcoholisme. Alsof geheelonthouding een even grote zonde was.
Ok, die is niet zo sterk. Dat geldt ook voor de laatste, die niet zozeer een grap is als wel wat chagrijnig gemopper op de ‘jeugd van tegenwoordig’ (in 1908). Wel betekenisvol: de gedachte dat in die tijd dus alle mogelijke eigenschappen met erfelijkheid werden geassocieerd. Nou ja, behoudens verantwoordelijkheidsgevoel en plichtsbesef dus (waarmee, om terug te keren naar het begin van deze post, de normen en waarden van de maatschappij tamelijk onverhuld doorschemeren).