
Operatie Anthropoid moest het boek eigenlijk heten. ‘[Ik heb] nooit aan een andere titel gedacht’, schrijft Laurent Binet in en over het boek waarmee hij in 2010 de belangrijkste Franse literatuurprijs won. Als er toch een andere titel op de kaft is verschenen, voegt hij toe, komt dat omdat de uitgever hem heeft overgehaald. Slimme uitgever. Hij had beter door wat de kern van Binets boek uitmaakt dan de auteur zelf.
Daarom titelt het boek nu HhhH, naar de van oorsprong Duitse uitdrukking ‘Himmlers hersens heten Heydrich’, die de verhoudingen moest aangeven tussen de baas van de SS en een van zijn belangrijkste ondergeschikten. Over Reinhard Heydrich gaat het boek. Of eigenlijk ook weer niet. Zo schrijft Binet:
Waar kun je uit afleiden dat een personage de hoofdpersoon is van een verhaal? Aan het aantal bladzijden dat aan hem is gewijd? Zo simpel ligt het hopelijk niet. Als ik praat over het boek dat ik aan het schrijven ben, zeg ik: ‘Mijn boek over Heydrich.’ Toch is het niet de bedoeling dat Heydrich de hoofdpersoon van dit verhaal is.
Een boek dat de gedachtegang van de auteur bij het schrijven ervan onderdeel van het verhaal maakt. Wat Binet doet is het geschiedverhaal deconstrueren. Je bent Fransman of je bent het niet. HhhH is geen verhaal over de moordaanslag van een groep Tsjechoslowaakse verzetsstrijders tegen de Reichsprotektor van Tsjechië, het is de neerslag van het wordingsproces van dat verhaal. Doordat Binet zijn keuzes verantwoordt, zijn twijfels hardop uitspreekt en doordat hij reflecteert op wat het inhoudt om een historisch verhaal te schrijven. Dit is geen roman, schrijft Binet, dit is de neergeschreven zoektocht – inclusief alle moeilijkheden die zich daarbij voordoen – naar de historische werkelijkheid:
Ik lees ook veel historische romans om te zien hoe anderen het ervan afbrengen. Sommigen blijken zich heel strikt te houden aan de eisen die het genre stelt, anderen lappen ze aan hun laars en waar anderen weten de obstakels van de historische werkelijkheid heel handig te omzeilen zonder al te veel te fantaseren. Toch valt het me op dat in alle gevallen de fictie het wint van de geschiedenis. Het is logisch maar ik kan er niet toe besluiten het ook te doen.
Bij zo’n technische exercitie past het formuleachtige HhhH veel beter dan Operatie Anthropoid, dat toch een soort spionagethriller suggereert. Binets uitgangspunt is allerwege fascinerend. Hij heeft fanastische stof in handen die inderdaad zo’n historische avonturenroman zou kunnen opleveren. Maar in plaats van die te schrijven, besluit Binet, die Frans heeft gestudeerd, er een historisch verantwoorde studie van te maken, dus zich te onderwerpen aan de regels die de geschiedwetenschap aan zijn literatuur stelt. De worsteling met die regels maakt hij tot onderdeel van het verhaal, waardoor hij de historicus in zekere zin een spiegel voorhoudt: kijk, dit moeten jullie ook altijd doormaken. Voor lezers een waardevolle aanpak, want de afwegingen die historici tijdens het schrijven maken, blijven voor hen doorgaans verborgen. Binet schrijft alles uit:
Hoe dan ook, mijn dialogen zullen verzonnen zijn, als ik ze niet kan baseren op precieze, betrouwbare bronnen die bijna woordelijk exact zijn. In dat laatste geval functioneert de dialoog niet als hypotypose, maar eerder omgekeerd als een soort parabel. Als het niet volkomen exact kan zijn dan maar louter illustratief. En om verwarring te vermijden zullen alle dialogen die ik verzin (en dat zullen er niet veel zijn) worden opgevoerd als toneelscenes. Een druppeltjes stilering dus in een oceaan van realiteit.
Het is vanwege Binets veelbelovende uitgangspunt zo jammer dat het resultaat in meerdere opzichten zwaar tegenvalt. Zo heeft Binet een wel erg beperkt begrip van wat geschiedschrijving inhoudt. Zijn aandacht gaat daarbij eigenlijk hoofdzakelijk naar misschien niet het minst relevante, maar toch zeker het minst waardevolle uit. Binet gelooft dat als hij maar weet uit te vogelen of de Mercedes waarin Heydrich op het moment van de aanslag in 1942 reed zwart was of groen, zijn verhaal vanzelf ‘de geschiedenis’ weerspiegelt. Verreweg de meeste overpeinzingen waarvan hij ons in zijn boek deelgenoot maakt, hebben aldus betrekking op het achterhalen van feiten. Nu zijn feiten vanzelfsprekend heel belangrijk voor de geschiedwetenschap, maar niet op de wijze waarop Binet met ze omgaat. Feiten vormen niet de kern van de historische studie, maar eerder het fundament. Zij zijn de voorwaarden die de historische studie eerst mogelijk maken. De waarde van geschiedverhalen ligt doorgaans ergens anders, namelijk in het begrip dat ze de lezer kan bijbrengen voor het verloop van het verleden. Die ligt vaak in de contextualisering: je kan de moord op Franz Ferdinand nog zo waarheidsgetrouw beschrijven, maar als je echt wil begrijpen waarom Princip tot zijn daad kwam, hoef je niet te weten welke kleur de auto van de kroonprins had. Dan moet je context schilderen: het gefnuikte Servische nationalisme, de aftakeling van de Dubbelmonarchie, de internationale verhoudingen in Europa.
Of om een andere vergelijking te trekken – ook uit de Eerste Wereldoorlog: het is zoals met de talrijke musea in de Westhoek rondom Ieper in Vlaanderen. Je struikelt daar over de door particulieren beheerde, als musea verklede schuren en huizen die gevuld zijn met al dat ze hebben gevonden en verzameld over de Eerste Wereldoorlog, gepresenteerd in rijen vitrines en diorama’s. Vaak erg de moeite waard, zeker als je wilt weten in welke uniformen de soldaten van de verschillende landen aan het westelijk front rondliepen of welke wapens er werden gebruikt. Die zijn meestal zeer historisch getrouw geordend naar land en jaar van ontwikkeling. En toch wordt je begrip van de Eerste Wereldoorlog er niet werkelijk door vergroot. Je leert er nauwelijks iets over de oorzaken van de oorlog, de menselijke ervaring van de oorlogvoering aan het front of thuis, de rol van de oorlog in de loop van de twintigste eeuw etcetera etcetera.
Wie die vragen beantwoord wil zien, kan nog het beste naar het ‘officiële’ museum over de Groote Oorlog, het In Flanders Fieldsmuseum in de Lakenhal in Ieper. Het verschil is frappant. Terugkerend naar waar het hier om gaat: historische studies moeten bij de feiten blijven, maar daar begint het verhaal – de analyse – pas. Bij Binet eindigt het verhaal bij de feiten. Ik ben bij Binet heel veel te weten gekomen wat ik nog niet wist. Ik viel soms van mijn stoel van de informatie die hij heeft weten boven te halen. Het is een indrukwekkende episode, die hij opdist. Maar ik ben met nog veel meer vragen blijfen zitten. Graag was ik meer te weten gekomen over de rol van Tsjechië, met zijn grote Duitse minderheid, in de Tweede Wereldoorlog, over de omvang van collaboratie en verzet onder de bevolking, over het internationale kader. Dat soort dingen. Maar waar Binets context geeft, is die vaak anekdotisch. Terwijl het licht op zijn actoren haast verblindt, blijft alles daaromheen in duisternis gehuld.
Feiten vormen het fundament (maar ook niet meer dan dat) van historische studies. Je zou ook kunnen zeggen: de feiten bepalen de grens van wat de geschiedwetenschap vermag. Het verbeelden van dat wat niet te achterhalen valt, daar brandt de geschiedwetenschap wijzelijk zijn vingers niet aan. In het hoofd kruipen van historische figuren, bijvoorbeeld (behoudens die, van wie egodocumenten zijn overgeleverd), laten historici graag over aan romanciers en filmmakers. Omdat die meer ‘mogen’, zijn ze veel beter in staat ervaringen invoelbaar te maken. Hoe het kan hebben gevoeld om in een modderige loopgraaf onder een aanhoudende bommenregen de vijand op je af te zien rennen? Hoe was het om met het angstzweet in je handen te landen op Omaha Beach op 6 juni 1944? Wat kan er zijn omgegaan in een met de vernietiging van de joodse bevolking in Polen belaste nazi-officier? Zolang je je ervan bewust bent dat het niet de enige ware waarheid is die je leest of ziet, kan hierin een nuttige waarde liggen van historische films of boeken. Daar denkt Binet, zich blindstarend op zijn feitjes, anders over:
Ik vraag me wel af hoe Jonathan Littell weet dat Blobel, de drankzuchtige chef van het Sonderkommando 4a van de Einsatzgruppe C in de Oekraïne, een Opel had. Als Blobel werkelijk in een Opel reed, dan leg ik me erbij neer. Ik geef toe dat Littells documentatie beter is dan de mijne. Maar als het bluf is, verzwakt dat zijn hele werk. Volkomen!
Ik vraag me op mijn beurt af of Binet wel eens iets heeft gelezen van W.G. Sebald. Die doet in zijn verhalen, bijvoorbeeld in zijn bekendste boek Austerlitz, in feite het omgekeerde als Binet. Ook Sebalds verhalen lijken vaak over de auteur zelf te gaan, in zijn zoektocht naar de geschiedenis (van de Tweede Wereldoorlog, vaak). Sebalds eruditie, zijn Borgesiaanse uitwijdingen en vooral de met de tekst verweven foto’s leveren een aura op van feitelijkheid. Toch maakte Sebald er nooit een geheim van veel te verzinnen. Dat maakt zijn boeken juist zo waardevol. Ze schijnen juist hun licht op de constructie van waarheden door bijvoorbeeld de problematische rol van herinneringen ter discussie te stellen. Tegelijk zijn Sebalds verhalen vaak zeer ontroerend, omdat ze de tragiek en melancholie van de hoofdpersonen zo invoelbaar maken. Dat doet geen historicus hem na.
Deze argumentatie volgt bijvoorbeeld ook Wouter van Raamsdonk in het naschrift van Georges Duhamels Civilisatie 1914-1917 in de prachtige reeks Oorlogsdomein van de Arbeiderspers. Hierin gaat hij in op de vraag of het erg is dat Duhamel literaire technieken loslaat op historische stof (hij diende de complete Eerste Wereldoorlog als veldarts in het Franse leger – en bewerkte zijn ervaringen tot genoemd boek). Nee, volgens Van Raamsdonk:
En evenals bij andere literaire getuigenissen leidt ook bij Duhamel het ordenen van zijn materiaal als vanzelf tot het aanvullen ervan met fictieve elementen en tot aanpassingen. Het is de vraag of dat zo erg is; esthetisering van een getuigenis kan een toegevoegde waarde hebben bij het overbrengen van het verhaal van een beleefde werkelijkheid. We kunnen ons zelfs afvragen of een getuigenis van de hel van de loopgravenoorlog ánders dan door middel van een artistieke creatie mogelijk is.
Een standpunt waarmee ik het volkomen eens ben en dat ook opgaat voor de Tweede Wereldoorlog. Sebald heeft dat als geen ander begrepen. Binet niet. Binets opvattingen over fictie versus geschiedenis, stilering versus realiteit leveren zo vooral een reeks gemiste kansen op. Maar het meest storende aan HhhH is, dat Binet zich niet aan zijn eigen regels houdt. En gezien het vernunft waarmee hij zijn overtredingen begaat, verdenk ik hem ervan het bewust te doen. Als dat zo is, neemt hij zijn lezers in het ootje. In de allerlaatste alinea werpt hij zijn masker af (mensen die het boek niet hebben gelezen en bang zijn dat ik hier iets verklap, zouden door het voorgaande reeds gerustgesteld moeten zijn: zo zit het boek immers niet in elkaar). In de laatste zinnen beschrijft hij hoe twee van de aanslagplegers elkaar op een boot leren kennen. ‘Ik heet Jan,’ zegt hij. (Hoe weet Binet dat?) Gabcík glimlacht zonder te antwoorden. (Is dat een feit?) Ze hebben de hele overtocht om elkaar te leren kennen. Bij de gedaantes van soldaten in burger die over het dek lopen, hebben zich andere gedaantes gevoegd, verwarde grijsaards, dames alleen met omfloerste blik, zoete kinderen die een broertje bij de hand hebben. (Echt waar? – you get the point.) Een jonge vrouw die op Natacha lijkt staat op de brug, haar handen op de verschansing, een opgetrokken been dat met de zoom van haar jurk speelt, en ik, misschien ben ik daar ook wel. Tja. Als dat echt zo is, dan heeft Binet óf een historische sensatie van jewelste, óf hij heeft de geschiedwetenschappelijke distantie die hij zo vakkundig trachtte hoog te houden, verruilt voor een tenenkrommende vorm van pathetiek.
Het zijn al met al meer dan een paar ‘druppeltjes’ stilering. Helemaal als je beseft dat zijn verhaal in de kern precies dat is waarop Binet aldoor afgeeft: een spannende spionageroman. Want spannend is het. Binet werkt zorgvuldig toe naar een pageturnende climax, uitgekiend de hoeveelheid informatie doserend en culminerend in een even avontuurlijk als tragisch einde. Maar over deze opzet legt de auteur op geen enkele manier verantwoording af. Terwijl het hier gaat om een goed bedacht stilistisch construct – een plot. ‘Geschiedenis’? ‘Realiteit’? Hebben die een plot? Nee, verhalen, díe hebben een plot. (Dus ook geschiedverhalen, betogen sommige historici.) HhhH wil een verhaal zijn en spannend bovendien. Anders was hij wel met de climax – de aanslag, de afloop voor de betrokkenen – begonnen. Nee hoor, die komen netjes op het einde. Als lezer heb je het gevoel dat Binet je niet helemaal serieus neemt. Dat hij denkt dat als hij zichzelf maar vaak genoeg opvoert, de schijn blijft bestaan dat hij een plotloos boek schrijft. Zijn deconstructie, zijn twijfel: het is dus slechts versiering, camouflage. Het was bij nader inzien niet meer dan eerlijk geweest als Binet toch niet naar zijn uitgever had geluisterd en voet bij stuk had gehouden bij de keuze voor de titel. Dit is geen HhhH, dit is Operatie Anthropoid.