(22 juni 2005) “De mensen zijn niet meer in hun landen, ze zijn niet meer in hun huizen. Deze huizen zijn zelf deel van een systeem, dat ik de Weltinnenraum des Kapitals noem.” In zijn jongste publicatie brengt de Duitse filosoof Peter Sloterdijk de westerse wereld onder in een geglobaliseerd wereldsysteem. Telkens als we het hebben over globalisering, zo zegt hij daarmee, heeft dat paradoxalerwijze slechts betrekking op een deel van de wereld. Deze boodschap moet vooral worden begrepen als een waarschuwing: de Weltinnenraum parasiteert op de aarde, met alle fatale consequenties van dien.
Dat boekje, bestaande uit een lange dialoog tussen Sloterdijk en de Franse filosoof Alain Finkielkraut, doet eigenlijk vooral aan als een uitgebreide, tweevoudige Cruijffiaanse nabeschouwing van een wedstrijd – in dit geval tussen het Westen en de islamitische wereld. Sloterdijk maakt er niettemin terloops een opmerking in, die kan worden beschouwd als zijn voornaamste kritiek op de moderniteit en het startpunt van zijn denkwereld: “Wat was eigenlijk de ontologische kern van de moderniteit? De keuze voor de tijd ten koste van de ruimte.” Wie de wereld écht wil begrijpen – en wil begrijpen hoe wij ons tot die wereld verhouden – moet zich volgens Sloterdijk niet blind staren op een roemrucht of traumatisch verleden, of op een hoopvolle toekomst, maar zou er goed aan doen eens om zich heen te kijken.
In de wijze waarop mensen in de wereld staan speelt namelijk niets een centralere rol dan de begrippen ruimte en immuniteit. “Mensen zijn gedoemd tot het bouwen van interieurs” schrijft Sloterdijk in ‘Sphären III’ en bedoelt daarmee dat het leven van mensen zich altijd afspeelt binnen bepaalde levenssferen. Die maken de wereld leefbaar, niet alleen door haar in te richten, maar ook door bescherming – immuniteit – te bieden tegen de buitenwereld.
In ‘Weltinnenraum des Kapitals’ krijgt deze idee een geëngageerd karakter, wanneer Sloterdijk de globaliseringsproblematiek in zijn sferen trekt. Daarbij neemt hij een eigen perspectief in. Sloterdijks wereld is niet aan het globaliseren, maar heeft dat proces feitelijk reeds sinds decennia afgesloten. “Mijn these luidt”, zo licht hij in het gesprek toe, “dat de revolutie voorbij is en globalisering inhoud is geworden van de moderne geschiedenis”. Daarbij moet worden aangetekend, dat dit slechts voor dat deel van de wereld geldt, dat zich dankzij de overwinning van het kapitalisme en neoliberalisme tot de – voorlopige – winnaar van de geschiedenis mag uitroepen.
Dit deel, het Westen, heeft zich vanaf het eind van de Tweede Wereldoorlog in rap tempo steeds verder ingekapseld tot een reusachtig interieur – de Weltinnenraum uit de titel. Sloterdijk grijpt terug op Dostojevski om dit interieur aanschouwelijk te maken. In diens verhaal ‘Memoires uit het souterrain’ waarschuwt de Russische schrijver voor het Crystal Palace in Londen, dat destijds pas net bestond, maar waarin Dostojevski volgens Sloterdijk al de glazen kooi herkende “waarin de mensen de demonen van het Westen huldigden: de macht van het geld, de pure beweging en de ophitsend-verdovende genotten”.
Dit kristallen paleis is voor Sloterdijk de ultieme metafoor voor de Weltinnenraum des Kapitals, omdat ze duidelijk maakt dat de neoliberale westerse wereld “geen agora [is] en geen marktplaats onder de open hemel, maar een broeikas, dat alles wat voorheen buiten was naar binnen heeft getrokken”, zoals hij in het boek duidelijk maakt. Dit “rijk van de koopkracht” is daarmee bovenal een comfortsysteem, waarbinnen de rijke westerling van alle gemakken is voorzien – vaak ten koste van degenen die er geen deel aan hebben.
Niet voor niets is een andere geliefde metafoor die in ‘Weltinnenraum’ langskomt, die van het ultraluxe cruiseschip Queen Mary II. In het gesprek refereert Sloterdijk hier nogmaals aan: “Het is een van de perfecte symbolen voor de westelijke houding ten opzichte van de rest van de wereld. Aan boord van de Queen Mary II kom je niet als je in een roeibootje op de oceaan ronddobbert en zegt ‘wij hebben honger’. Het is de meest volledige, expressieve wijze om de morele situatie in de wereld aanschouwelijk te maken.”
Binnen – en dankzij – dit kristallen paleis is toerisme de meest karakteristieke uiting van de way of life van de westerse mens. Sloterdijk waarschuwt er expliciet voor dit toerisme te verwarren met kosmopolitisme. Vanwege de immense dimensies van deWeltinnenraum heerst daarbinnen een zekere “kosmopolitismeromantiek”, die mensen de overtuiging geeft wereldburger te zijn. Deze overtuiging, zo spot Sloterdijk, “geeft de kapitalistische Weltinnenraum zijn flair open te staan voor alles, wat met geld te krijgen is.”
Feitelijk is het kosmopolitisme echter een illusie, want “wij zijn tot provincialisme gedoemd”, zoals hij zichzelf parafraseert. In de lokale cultivering – een begrip dat hij als synoniem gebruikt voor ‘identificatie’, ‘verbondenheid’ of ‘engagement’ – schuilt ten slotte de redding van de anonieme globalisering. Het zich verbonden voelen met de omgeving, en deze verbondenheid actief uitdragen door zich voor zijn omgeving te engageren, veronderstelt uitgebreidheid. Als je je verbonden voelt met je woonplaats, identificeer je je immers met haar, wat bijna letterlijk betekent dat je ‘ik’ zich uitbreidt over je woonplaats. Die uitgebreidheid kan een tegenwicht bieden tegen bijvoorbeeld de media, het toerisme en de massacultuur, die de geglobaliseerde (binnen)wereld doen inkrimpen.
Het is voor Sloterdijk evident dat deWeltinnenraum zichzelf cultureel – als niet ook op andere wijze – uiteindelijk te gronde richt, als mensen niet meer tot deze cultiveringen bereid zijn. “Het werkelijke probleem van de globalisering is immers de barbarij”, zo legt hij uit. Dat doemt op, zodra mensen, die alleen nog maar onderweg lijken te zijn, de verbondenheid met hun thuisplek verwaarlozen. Ze worden dan als het ware zelfs thuis passanten.
Dit niet-cultiveren van de eigen plek noemt Sloterdijk barbarij: “De barbaar is iemand die zijn afval voor de eigen deur neergooit, die geen orde kan scheppen, die geen bepaald idee van het goede leven op zijn eigen plek cultiveert.” Het verschil met vroeger is dat de ‘kosmopolitische’ westerling die barbarij tegenwoordig mee op reis neemt en bijgevolg overal importeert. “Ik geloof dat het een oud probleem is van de globalisering, dat zij een ongebondenheid aan plaatsen, een Ortslosigkeit generaliseert. Daarom is de toerist tegenwoordig ook zo’n gevaarlijk figuur, omdat hij de barbaarse habitus overal mee naartoe neemt.”
Er bestaan weliswaar tendensen in tegengestelde richting. Die ziet Sloterdijk vooral in steden in West-Europa, waar achter het stedelijk beleid vaak een uitgewerkte en actieve cultiveringsgedachte schuilt – al is het maar omdat zij over vuilnisophaaldiensten beschikken. Die ontwikkeling staat evenwel nog haaks op de barbaarse mentaliteit van veel West-Europeanen en de andere bewoners van de Weltinnenraum.
Door de dodelijke combinatie van die mentaliteit en het wereldwijde toerisme dreigt de wereld zich meer en meer in de richting te begeven van wat in Sloterdijks ogen synoniem staat voor de barbarij: een mondiale camping. “Je ziet de mensen op hun permanente campings – zogenaamde steden – alleen nog maar datgene doen, wat op campings nu eenmaal gebeurt: tv-kijken, barbecuen en seks hebben. Dat is allemaal prachtig, maar levert uiteindelijk geen leefbare situatie op, geen cultiveerbare, duurzame uiting van de wijze waarop we in de wereld staan.”